Brandstichting in de Apeldoornse synagoge
De bezetting van Apeldoorn door de Duitsers heeft vooral gevolgen voor de Joodse Apeldoorners. Langzaam maar zeker worden hun vrijheden ingeperkt en wordt het voor hen steeds onveiliger.
Antisemitisme en Jodenhaat zijn een fundamenteel onderdeel van de nazi-ideologie. Kinderen in nazi-Duitsland krijgen Jodenhaat al op jonge leeftijd ingeprent en ook in de bezette landen doen de Duitsers er alles aan om de negatieve beeldvorming over de Joden kracht bij te zetten.
Een kleine minderheid van de Nederlanders gaat mee in deze agressieve minachting van alles dat Joods is. In Apeldoorn leidt dit onder andere tot vernielingen en brandstichting in de synagoge aan de Paslaan in de nacht van 1 op 2 augustus 1941. De schade is zodanig dat het gebouw niet meer gebruikt kan worden.
De Apeldoornse Joden staan echter niet helemaal alleen. Er zijn ook mensen die hen willen helpen. Maar de grote meerderheid zwijgt. Als de Joden niet meer naar reguliere scholen mogen, niet meer in de parken mogen wandelen of gewoon boodschappen kunnen doen, Jodensterren op hun kleding moeten dragen, uit hun huizen gezet worden en tenslotte worden afgevoerd naar concentratie- en vernietigingskampen, zijn er maar weinig mensen die het voor hen durft op te nemen.
Apeldoorn telt in oktober 1941 officieel 1.549 Joden, een aantal dat in de voorgaande jaren behoorlijk is gegroeid door de toestroom van vluchtelingen uit Duitsland. Van deze 1.549 zullen er na de oorlog niet meer dan 150 levend naar Apeldoorn terugkeren.