Het Beekbergerwoud wordt gekapt
Dat het Beekbergerwoud in 1871 het laatste Nederlandse oerbos is dat verdwijnt, komt vooral doordat het ook een van de meest moeilijk te betreden bossen van het land is. De woudreuzen van het Beekbergerwoud, vooral elzen en eiken, staan namelijk vrijwel permanent met hun voeten in het water. Alleen ’s winters kunnen houthakkers zich over het ijs toegang verschaffen om hout te kappen voor brandhout en klompen.
Maar in 1869 koopt Barend van Spreekens het 180 hectares grote gebied voor 111.000 gulden. Twee jaar later is de laatste boom gekapt en onderscheid het gebied van het voormalige oerbos zich in niets meer van de landerijen eromheen.
In de jaren daarna beginnen mensen in Nederland zich te realiseren dat er met de kap van een bos dat 8000 jaar onaangeroerd was gebleven, iets verloren is gegaan wat eigenlijk behouden had moeten blijven; voortschrijdend inzicht noemt men dat.
De bekende natuurschrijver Frederik van Eeden senior (de vader van de nog bekendere romanschrijver) schrijft in 1880 over het gekapte Beekbergerwoud: "Dit bosch had als monument van de voormalige natuur van ons land niet minder waarde dan oude gebouwen voor de geschiedenis der vaderlandsche kunst, en het redden van zulke merkwaardige plekjes uit sloopers handen moest aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen worden opgedragen."
Het is het begin van een andere manier om naar de natuur te kijken, die in 1905, wanneer het Naardermeer een zelfde lot dreigt te ondergaan als het Beekbergerwoud, resulteert in de oprichting van de Vereniging Natuurmonumenten. Diezelfde vereniging verwerft in 2006 het gebied van het voormalige Beekbergerwoud en ontwikkelt daar sindsdien een prachtig nieuw natuurgebied, in de geest van het Woud van weleer.