Eerste vermeldingen van Apeldoorn en Uddel
In het Staatsarchiv van Würzburg ligt een stapel perkamenten vellen. Op één van die vellen is vastgelegd dat Walther en Richlint in de jaren 792 en 793 een aantal landerijen in Gelderland schenken aan de abdij van Lorsch in de Duitse landstreek Hessen. In de nadere omschrijving van die landerijen is onder andere sprake van een hoeve in de ‘marca Uttiloch’ en van een hoeve in de ‘marca Appoldro’.
Naast Uddel en Apeldoorn, want daarover gaat het hier, duiken in de schenkingsakte ook nog de namen van de Gelderse plaatsen Gendt, Valburg en Millingen op.
Het is in de middeleeuwen heel gebruikelijk voor welgestelden om schenkingen aan kerken en kloosters te doen. Het idee achter deze schenkingen is dat de monniken in de kloosters bidden voor de schenkers. De Middeleeuwer ziet zijn aardse bestaan immers als niet meer dan een fase. De uiteindelijke bestemming is een en eeuwigdurend verblijf in de hemel. Kloosterbroeders zijn bij uitstek degenen die geacht worden in hun gebeden tot God ‘een goed woordje te kunnen doen’.
Dat Walther en Richlint hun zielenheil zo ver weg belegden - Lorsch al gauw een kleine 400 kilometer zuidoostelijk van de Veluwe - komt zeer waarschijnlijk omdat er in de 8e eeuw nauwelijks kloosters dichterbij zijn te vinden. De abdij van Lorsch die onder bescherming staat van keizer Karel de Grote zelf heeft bovendien een goede naam.
Walther en Richlint waren welgesteld en woonden waarschijnlijk in de buurt van Nijmegen, maar behalve deze schenkingsakte is er over hen helemaal niets overgeleverd. Of ze volgens plan in het hiernamaals zijn beland zal ook een raadsel blijven, maar de schenking van onder andere die twee hoeves in Uttiloch en Appoldro heeft hun namen wel behoed voor de vergetelheid.